Het kastje van Birch en Swinnerton-Deyer

Gepubliceerd op 1 oktober 2025 om 06:02

Ik las onlangs een artikel over een knul van zeventien, een wiskundig wonderkind. Geeft les in UGent. Zijn grote droom? Het oplossen van een van de hardnekkigste raadsels in de wiskunde, een probleem waar de knapste professoren al zestig jaar hun tanden op stukbijten. Die dragen intussen allemaal tandprothesen. Voor wie meer wil weten : kijk gerust eens op Wikipedia.

En mocht er hier toevallig een genie schuilgaan dat dit raadsel kan oplossen: er staat een prijs van maar liefst één miljoen dollar op het spel, uitgeloofd door een of andere universiteit in Amerika.

Nou, voor mij, met mijn chemobrein, is dat allemaal veel te ingewikkeld. Ik raak de draad al kwijt bij een Sudoku niveau 1. Maar ik dacht wel: wat heb je daar nu als kankerlijer eigenlijk aan? En zo groeide onderstaand verhaal.

Op mijn nachtkastje woont een kolonie pillendoosjes. Ze staan er dicht opeengepakt, alsof het flatgebouwen zijn in een buitenwijk van de dood. Elke ochtend schuift er een deur open en marcheren de tabletten naar binnen, keurig op schema, alsof ik een fabriek draai waar alleen maar bitterheid geproduceerd wordt. Zuurstof en water zijn bij mij al lang gedegradeerd tot bijrollen; het zijn de milligrammen prednison en abiraterone die de boel nog bij elkaar houden. Mijn skelet kraakt intussen als een tuinstoel die met ducttape en goede wil samenhangt.

Kanker maakt van je bestaan een spelshow. Daar gaat de PSA-meter weer, een hysterische jackpotmachine die op de meest ongelegen momenten klettert: piep piep piep, game over! De scan is het rad van fortuin waar elk grijs vlekje een doodshoofd kan zijn, en de bestralingen zijn net een schiettent: je denkt dat je prijzen wint, maar intussen schiet men gewoon op jou. En achter elk rapport schuilt dezelfde vraag: hoeveel rondjes mag ik nog draaien? Hoeveel vakjes zijn er nog op het rad vooraleer de pijl definitief op ‘EXIT’ wijst?

En toen struikelde ik over het vermoeden van Birch en Swinnerton-Dyer. Twee Engelse professoren die beweren dat je toekomst te lezen valt in een grafiek vol nulpunten. Voor hen ging het om elliptische krommen, voor mij om de bochten van mijn lijf. Ik ben zelf zo’n kromme geworden: een man die af en toe tegen de vangrail knalt, maar toch nog een paar bochten verder slingert, op hoop van zegen en een volle tank paracetamol.

Die zogenaamde rang, dat is voor mij het aantal behandellijnen dat nog openstaat. Hormonen, chemo, radioactieve prikjes… elke optie die verdwijnt is een trap die onder mijn voeten weggezaagd wordt. En de L-functie? Dat is mijn oncoloog met zijn grafieken, die zwaait met lijntjes alsof hij een waarzegger is op de kermis. Alles draait om dat ene punt bij s=1. Als de wijzer daar op nul klapt, weet ik: de tent gaat dicht.

Pfff, stel je voor dat twee heren vijftig jaar geleden al vermoedden dat je leven misschien te vangen is in een nul die precies op de verkeerde plaats valt.

En ik? Ik blijf wiebelen op mijn kromme koord. Zolang er nog één schuifje rammelt op mijn nachtkastje, blijf ik balanceren. Misschien is dat wel mijn eigen Birch en Swinnerton-Dyer: het geloof dat zelfs na nul nog iets kan komen — een bonusronde, een achterdeurtje, of gewoon een nieuw vakje in het rad.

En mocht iemand dat raadsel ooit kraken en het miljoen dollar incasseren — leg het dan maar meteen bij mij. Dan huur ik er een timmerman voor in die een extra schuifje maakt. Voor pillen, hoop, en als er nog plaats is: een voorraad cappuccino, want ook Mr willy moet ergens van kunnen leven.

 

PS
https://www.vrt.be/vrtnws/nl/2025/09/09/jonge-leerkracht-wiskunde-ugent-nichola-castriota/