Sinds ik kankerlijer ben, merk ik dat er twee soorten mensen bestaan: zij die je recht in de ogen kijken, en zij die plots dringend hun veters moeten bestuderen. De eersten zijn schaars, de laatsten daar struikel ik overal over. Blijkbaar krijg je bij een tumor niet alleen pillen en scans cadeau, maar ook een soort toverspiegel waardoor anderen je anders bekijken.
Sommigen kijken met medelijden, alsof ik al half in een mist verdwenen ben en zij de eer hebben om mijn contouren in gedachten bij te kleuren. Anderen kijken met schrik, de blik van iemand die denkt: “Verdorie, als hij het kan krijgen, dan ik misschien ook.” En dan zijn er de praktische zielen: die vragen zonder blozen of ik mijn tuingerief nog nodig heb, of mijn fles wijn misschien beter in hún kast belandt.
En soms krijg je van die reacties die je nooit vergeet. Ooit zei mijn vrouw tegen iemand: “Willy heeft kanker.” Waarop het antwoord kwam: “O, dáár wil ik niks mee te maken hebben.” Pats boem. Geen aarzeling, geen uitleg, gewoon een deur die dichtklapt in je gezicht. Alsof je plots besmet bent met iets dat niet alleen je lijf, maar ook je menselijkheid aantast. Dat soort zinnen draag je langer mee dan een scanverslag.
Ikzelf bekijk het ondertussen met een mengeling van ironie en nieuwsgierigheid. Hoe mensen hun gezicht zorgvuldig in plooi trekken, hoe ze hun woorden wikken alsof ik een mijnenveld ben. Terwijl ik gewoon zin heb om te mopperen over mijn versleten knieën of te vertellen dat mijn cappuccino bijna op is.
Maar eerlijk? Soms snijdt zo’n blik of zo’n zin. Die ene seconde te lang, waarin iemand me niet ziet als mens maar als diagnose op pootjes. Dan voel ik me kleiner worden, alsof ik alleen nog besta tussen grafieken en PSA-cijfers. En dat doet pijn — veel meer dan ik meestal laat merken.
Het mooiste zou zijn als iemand gewoon vroeg: “Zeg, hoe voelt dat nu, zo’n tumor in je leven?” Niet om beleefd te zijn, maar omdat ze het écht willen weten. Dan voel ik me geen patiënt, maar gewoon weer Willy. Met mijn nukken, mijn woorden, en mijn eeuwige mok cappuccino die ik drink alsof ik er de wereld mee kan terugkopen.
Tot die dag blijf ik kijken. Met zelfspot, met ironie, maar ook met de stille hoop dat er iemand zijn zonnebril afzet en me recht aankijkt.
En dat ik in die blik eindelijk weer mezelf herken.
Reactie plaatsen
Reacties