
Ik ontmoette een man aan de voet van de berg.
Een blauwe berg, zo hoog dat hij leek op te stijgen uit de zee van de hemel zelf, met zijn top verstopt achter wolken die eerder wachters leken dan toevallige dampen.
Hij vroeg me waar ik naartoe ging.
“Daarboven,” zei ik.
Hij zuchtte, en zonder vragen wist hij dat hij me moest helpen. Misschien had hij zelf al eens geklommen, misschien herkende hij de blik van iemand die niet kiest maar wordt geroepen.
Want hoe leg je uit dat de weg niet door jou wordt gekozen, maar dat hij je is opgedragen? Dat je slechts kunt beginnen te stappen, stap na stap, zoals zovelen die ieder jaar opnieuw datzelfde pad opgaan — te voet of op twee wielen, gedragen door herinnering, door namen die hen vooruit stuwen, door de stille wetenschap dat elke meter telt. Alleen wie dit pad kent, begrijpt dat het bijna een bedevaart is, een rit die je niet voor jezelf alleen maakt.
Ik was toen nog maar een klein mannetje, zonder enig besef van last of bestemming. En toch wist ik dat ik daarboven, voorbij de wolken en onder de blauwe koepel van de hemel, moest komen.
We gingen samen op weg, hij en ik. We lachten, we vertelden verhalen om de zwaarte te breken. En terwijl het pad zich voordeed als een tegenstander, leerden wij het temmen met woorden en stiltes. Toen we eindelijk de top bereikten, vroeg hij niet: “wat nu?” Want hij wist dat de klim zelf al het antwoord was.
We rustten, en zagen hoe de weg zich onder ons uitstrekte als een lint van herinnering. Hij vertelde een verhaal, ik ook — ditmaal mijn eigen naam. Niet de naam van etiketten en dossiers, maar de naam die ik onderweg had teruggevonden.
Daarna daalden we af, over een pad dat blauw licht leek te weerkaatsen, bezaaid met witte stenen die ons markeerden alsof ze zeiden: jullie waren hier, jullie maken deel uit van dit epos. Mijn benen waren langer geworden, de zijne moe en gebogen. Maar het pad herkende ons.
De dag nadien zagen we de top weer, hoog en ongenaakbaar. We begrepen: je hoeft niet altijd helemaal boven te komen om betekenis te vinden. Soms is halverwege al genoeg om deel te zijn van het verhaal.
Dus gingen we bij het vuur zitten. We vertelden, we luisterden, en we wisten dat zolang die blauwe berg er stond, wij nooit alleen zouden klimmen.
Ik ontmoette een man die de berg opging.
Hij vroeg niet wie ik was.
Maar onderweg kwamen we er allebei achter.
Reactie plaatsen
Reacties