Je bent oud.
En je bent ziek.
Niet dat ik daar elke minuut van de dag mee bezig ben, zeker niet — alleen als ik blog. Maar mijn lichaam vergeet het nooit. Het kraakt, het sputtert, het fluistert zachtjes: “Je bent geen twintig meer, vriend.”
En dan zit ik soms op dat bankje in de Koeiestraat, zo’n beetje te mijmeren, mensjes te bekijken. Dat bankje voelt soms als een verlengstuk van de wachtkamer in het ziekenhuis. Alleen is hier geen gezoem van scanners of geroffel van schoenen op linoleumvloeren, maar het geritsel van bladeren en het gekwetter van vogels. En dat klinkt een stuk vriendelijker.
Ik zie de zon door de takken vallen. Schaduwen schuiven over het gras. Een jongeman wandelt me tegemoet, borst vooruit, blik recht vooruit. Hij denkt nog dat de wereld voor hem openligt. Nou ja, op die leeftijd weet je nog niet dat scans ook je toekomst kunnen tekenen. Hij loopt om een jongetje met een bal heen en rent verder. Zijn schaduw heeft hij niet in de gaten. Dat komt nog.
Daarna een man in een gestreept pak. Iets trager. Knie die protesteert. Succes en mislukking achter zich, en nog een berg plannen waar hij zelf niet meer warm van wordt. Maar kijk hem stoer doorstappen, alsof hij de zin vanzelf wel tegenkomt.
Ik zie hem: de oude man. Rug krom, hoofd gebogen, stapjes van een halve voet. Je zou zweren dat hij verpletterd wordt door onzichtbare stenen. En ik herken hem. In zijn traagheid zie ik mezelf terug — niet alleen de vermoeidheid van de jaren, maar ook die van hormonen, scans, pillen, bijwerkingen.
Kanker drukt je blik naar beneden, zelfs als je nog zo je best doet naar voren te kijken.
En toch, als ik opkijk, zie ik rozen. Gewoon, in de verte, alsof ze daar speciaal voor mij zijn blijven bloeien. Stralend, onverschillig voor chemo en PSA-waarden. Dat is misschien het mooiste: dat er altijd ergens rozen staan te bloeien, zelfs als jij zelf nauwelijks nog overeind komt.
Ik blijf zitten. Ogen onbeweeglijk.
Oud, ziek. Maar met de zon die zacht over mijn gezicht strijkt, voel ik me toch nog levend.
En zolang er rozen zijn, ben ik nog niet weg.
En als ik dan toch ooit verdwijn, laat het dan maar hier zijn — op een bankje in de Koeiestraat, in de zon, met uitzicht op de rozen.
Nou ja, een cappuccino erbij zou het natuurlijk helemaal af maken.