Fons

Gepubliceerd op 14 november 2025 om 10:07

Er zijn wandelingen die je niet zozeer maakt om je spieren te oefenen, maar gewoon om je hoofd een beetje bijeen te rapen. 
Ze zeggen dat dat helpt voor het geheugen.  Daar heb ik deze week nog een heel artikel over gelezen. In de krant . Dat ge met elke stap de gaten in uw kop terug kunt vullen, zoals een regenput die vanzelf volloopt. Pfff. Bij mij loopt er meer uit dan in, zeker met dat chemobrein. Dat hoofd van mij is precies een vergiet: het houdt alleen nog de grootste stukken tegen, pfff......

En toch stappen we. Twee oude zielen op weg naar ons vaste bankje in het Koeiestraatje. Als ge ons zo ziet passeren, zou je denken: wat hebben ze nu weer uitgespookt, die twee afgedankte meubels? Bij mij hapert het bovenaan, bij haar piept het onderaan, en we zijn allebei een beetje scheefgezakt. Maar samen geraken we er nog. Voorlopig toch.

Onderweg ruikt het naar nat gras, naar mest en naar het leven zoals het is. Af en toe vliegt er een zwaluw over, zo snel dat ik mij afvraag waar die zijn energie haalt. 

We praten ondertussen. Niet luid, gewoon woorden die onderweg toevallig bij elkaar vallen: over de bermbloemen, het gras dat dit jaar weer hoger staat, en dat het vroeger ook groeide zonder al die regen. En plots floepte het eruit, zomaar, alsof iemand anders het in mijn mond legt:
“Hoe zou het eigenlijk nog met Fons zijn?”

Mevr willy draait haar hoofd. Die blik, daar kunt ge boeken over schrijven. Een mengeling van “meent hij dat nu?” en “ik had beter alleen gewandeld”.
“Met die? Die is al dood, hè.
“Dood?” vraag ik. “Sinds wanneer dan?”
“Al jaren,” zegt ze. “We zijn nog naar de begrafenis geweest.”

En dat is voor mij normaal gezien een sluitend bewijs. Als ik erbij was, dan weet ik het. Want ik heb al gedroomd dat iemand gestorven was en dat die de volgende dag voor mij stond. Dat is zo’n moment dat ge terug acht jaar zijt, en ge speelt cowboy en indiaan. Ge schiet zo’n denkbeeldige pijl in iemands borst en als die niet neervalt, roept ge verontwaardigd: “Hé jong, gij zijt dood, ge moogt niet meer meedoen!”

“Ha ja, nu ge het zegt,” knik ik. “Dat herinner ik mij nog. Dat is drie jaar geleden.
“Nee,” zegt ze streng, “dat was zes jaar geleden. Pierre – want jij bedoelt Pierre, niet Fons – is gestorven het jaar dat Dries geboren werd. En Dries zit nu in het eerste leerjaar. Ik weet dat nog goed, omdat Veronique, die toen hoogzwanger was, hem nog belde voor het adres van een stoffeerder. Hij ging dat opzoeken en terugbellen. Maar de dag erna was hij dood. Zijn vrouw heeft dat adres dan zelf moeten zoeken.”

Zes jaar. Niet drie.
En dan wordt het stil. Alleen nog het geknisper van het grind onder onze schoenen. Zes jaar! Waar is dat allemaal gebleven? Soms zou ik willen dat ik mijn hoofd eens kon uitschudden en alles er weer netjes in laten vallen. Maar het blijft leeg waar ik het wil vullen. Te veel kalk in de gaatjes, precies.

Misschien moet ik sudoku’s proberen. Een of andere presentator op TV heeft dat eens gezegd. Kan niet meer op zijn naam komen. Vroeger zat ie bij de VRT en nu bij VTM. Begint met een A.
“Allemaal hetzelfde,” brom ik.
Ja,” zegt zij. En ze weet het ook niet meer.
En eerlijk? Dat troost mij. Dat ik niet de enige ben die de tijd kwijt is.

Het bankje komt in zicht.
“Ze zeggen dat ge alles moet opschrijven,” zeg ik nog. “Maar met die hanepoten van mij helpt dat ook niet veel. Als ik het later teruglees lijkt het alsof iemand anders dat geschreven heeft, in een taal die ik niet ken.”

Vroeger legden we dan een knoop in onze zakdoek. Dat doe ik niet meer. Want als ik ’s avonds die zakdoek terugvind, weet ik met de beste wil van de wereld niet meer waarom die knoop erin zit. En los krijg ik hem ook niet meer. Zou ik nu ook al reuma krijgen?

We gaan zitten. De koeien kijken loom terug, alsof ze willen zeggen: Ach jong, maak u niet druk, wij vergeten ook van alles.
En dan wordt het stil. Alleen de wind, en mijn eigen hoofd dat ik soms kwijt ben.

’t Is triest, dat niet meer kunnen onthouden.
Behalve periodiek. En dan nog.