
De tuin van de buurman
Over tuinen, tijd en centimeters geluk
Twee jaar geleden zijn er nieuwe buren komen wonen: een vriendelijk, jong koppel.
De allereerste week al stond de buurman aan onze voordeur met een reservesleutel van zijn huis. “Voor het geval dat,” zei hij.
Nou, hij zal het geweten hebben. Met de regelmaat van de klok sluit hij zich buiten en belt dan bij ons aan, een schaapachtige glimlach op zijn gezicht. Wat vergeetachtig dus. Maar een chemobrein heeft hij niet — integendeel.
Dit jaar heeft hij zijn tuin aangelegd: vrachtwagens, graafmachines en een plan in 3D. De halve straat was ervoor afgesloten. Toen hij eraan begon, zei hij met overtuiging: “Willy, ik hou er niet van om jarenlang naar kleine wurmpjes van struiken te zitten kijken. Ik wil meteen een tuin die stáát.”
En dat kreeg hij ook: magnolia’s van drie meter, taxushagen die even oud leken als wijzelf, en rododendrons die zich meteen gedroegen alsof ze hier al decennia woonden.
Ik stond erbij, keek ernaar en dacht: dát is efficiënt. Zo maak je meters in het leven.
Maar toch, er ontbrak iets
Want ik hou juist van het tegenovergestelde: van dat kleine, miezerige boompje dat je met een beetje aarde en veel hoop in de grond zet. Van elke week de meetstok erbij nemen en tevreden vaststellen dat het weer een centimeter gegroeid is. Van het geduld, het wachten, het onverwachte: de eerste knop, het eerste blaadje, de eerste vogel die erop landt alsof hij zegt: “Ziezo, nu hoor je erbij.”
Misschien, dacht ik later, is dat het verschil tussen leven willen bezitten en leven willen meemaken.
De buurman heeft meteen zijn paradijs gekocht — ik probeer het langzaam te laten ontstaan.
Raar eigenlijk. Sinds die kutkanker zijn intrede heeft gedaan is tijd een schaars goed geworden. Je zou kunnen zeggen dat ik beter buurman's voorbeeld zou volgen: grote struiken, snelle resultaten, geen gepruts met kleine potjes. Want eerlijk: niemand weet hoeveel groeiseizoenen mij nog gegund zijn.
En toch — elke keer als ik die pietluttige boompjes en struiken bekijk die koppig hun blaadjes ontvouwen, voel ik een kinderlijke vreugde die geen volwassen boom of plant me ooit zal geven.
Het is niet de grootte die troost, maar de groei zelf.
Misschien is dat wel de essentie van ouder worden — of van ziek zijn: beseffen dat geluk niet zit in wat er al stáát, maar in wat er nog durft groeien, ondanks alles.
De buurman heeft zijn paradijs al.
Ik meet het mijne nog in centimeters — en ik hoop dat het nooit ophoudt met groeien.
Reactie plaatsen
Reacties