
Er zijn verhalen die beter begraven blijven, oude legenden die men enkel nog fluistert bij het kampvuur, met de rug naar de duisternis.
Maar soms begint de aarde te beven boven zo’n graf van stilte.
Oudere lezers herinneren zich ongetwijfeld het verhaal van Rat — het ondier dat ooit zijn intrek nam in Kasteel Andijk, en daar maandenlang een schrikbewind voerde.
Hij had geen pels, geen snorharen, geen charme — enkel een aura van kwaad. Zijn ogen gloeiden in het donker als twee vonken uit de hel, zijn tanden knerpten als hagel op dakpannen, en zijn adem rook naar duisternis en dood.
Het werd een strijd van mythische proporties: goed tegen kwaad, mens tegen muis, Zweef tegen Rat.
En toen, na weken en maanden van angst, kwam de stilte. Rat verdween: hij loste op in het niets, alsof de nacht hem teruggeëist had.
Het kasteel haalde adem. De muren ontspanden, de vloerplanken zuchtten, en Midnight — de kat die ooit zweeg waar ze had moeten krijsen — kwam weer tevoorschijn alsof niets gebeurd was.
De stilte keerde terug. Andijk leefde weer.
Maar stilte… is nooit leeg.
Want nu, jaren later, begon het weer.
Eerst klein: een trilling in de vloer, bijna onmerkbaar, een boek dat verschuift zonder reden, een tocht die niet van buiten komt.
Dan groter: kasten die ritselen, schaduwen die zich vermenigvuldigen.
Midnight is verdwenen. Geen spoor. Alleen haar voerbak, halfleeg, met iets donkers erin dat geen voer is.
En dan kwam de stilte opnieuw — een stilte die geen vrede was, maar een waarschuwing.
Zweef voelde het als een koude adem in zijn nek. Hij kende deze stilte, deze vooravond van chaos. Hij hoorde het diep uit de muren komen, als tanden die schrijven in hout.
Knaag… knaag… knaag…
Het kroop door de muren, door het hout, door het hart.
En hij wist wat dit betekende. En dus deed hij wat elke man doet wanneer de nacht hem aankijkt: hij zocht hulp.
Zijn zoektocht bracht hem verder dan ooit tevoren, tot over de grens, naar het schimmige land van Don Willy de la Wommelgem, waar cappuccino vloeit als heilig water.
En daar vond hij Rémi — een hond met de ziel van een ridder, gehard door stilte en nachten zonder maan, met ogen die glansden als nat asfalt en een staart die zwaaide als een banier van trouw. Klein van gestalte, maar groot van moed — één vonk, en hij zou de duisternis zelf te lijf gaan.
Tussen hen ontstond iets dat geen woorden nodig had: een band, gesmeed in stilte, sterker dan de zwaarste ketting en zuiverder dan angst. Vanaf dat moment ademde hun moed in hetzelfde ritme, één hart, twee zielen die niet terugdeinsden voor wat nog komen moest.
Men noemde hem de Rattenvanger, maar hij ving meer dan ratten. Hij ving wat niet gezien mag worden.
Samen keerden ze terug naar Andijk. En sinds hun komst leek het kasteel opnieuw te ademen.
De muren luisterden, het vuur brandde schuchter, het licht durfde niet blijven hangen.
Rémi stal de harten van iedereen: van Mevr. Zweef, die weer lachte, en van Pintje, die met onstuimige vreugde zijn staart sloeg als een trommel van leven. Zelfs Zweef voelde de schaduw van angst wijken, alsof de muren zelf bescherming boden.
Maar onder dat nieuwe leven, diep onder het parket en achter de stenen, bleef iets aanwezig — klein, onzichtbaar, en ongeduldig. Een adem, een trilling, een belofte.
De stilte keerde niet terug om te rusten, maar om te wachten.
Want Halloween nadert — de nacht waarop de scheidslijn tussen leven en dood dun wordt als spinrag, de nacht waarop alles wat ooit vergeten was weer durft te kruipen.
De lucht wordt zwaarder, het hout zweet, het kasteel ademt nerveus. De maan hangt als een opgezwollen oog boven de toren.
En ergens, diep onder het parket, trilt de wereld.
Knaag... knaag... knaag...
Zweef staat bij het raam, Rémi naast hem, zijn blik strak op de duisternis gericht.
Ze weten het beiden: iets is wakker geworden. Iets wat niet rusten wil.
Komt Rat terug om wraak te nemen, geleid door de geesten van Halloween?
Of is dit het begin van wat nooit echt is gestopt — een oud kwaad dat opnieuw ademt door steen en hout, dat zijn prooi ruikt en zijn tijd afwacht?
Of, misschien nog gruwelijker, is Rat nooit weggeweest?
De nacht zwelt aan, het licht sterft langzaam uit, en in die duisternis klinkt slechts één geluid — ritmisch, hongerig, zeker.
Knaag… knaag… knaag…
En het komt. Niet lopend, niet kruipend, maar glijdend, als vocht dat door steen trekt.
Het ademt onder het parket, het ademt achter de muren, een adem die je hoort, zelfs als je niet luistert.
De nacht trekt samen, het kasteel houdt zijn adem in, en ergens, ver weg maar toch heel dichtbij, begint iets opnieuw te eten aan de stilte.
Knaag… knaag… knaag…
Wie oren heeft, hoort het.
Wie slaapt, droomt het.
En wie leest… voelt het misschien al kruipen.
De maan draait traag weg achter wolken, het licht sterft op de vloer, en diep in het hout beweegt iets — hongerig, onvermoeibaar, wakker.
Blijf alert.
Volg de verdere kronieken van Zweef.
Want wat er nu gaat gebeuren, dat weet nog niemand.
Keert Rat werkelijk terug,
of houden Rémi en Zweef stand in een nacht waarin de gruwel geen einde kent?
Eén ding is zeker: sommige verhalen sterven niet.
Ze wachten.