De Geur van Vroeger

Gepubliceerd op 27 oktober 2025 om 05:59

En nou had ik toch, een een tijd geleden al,  mijn kelder geruimd. Honderden bananendozen de trap op, een heldendaad die meer inspanning vroeg dan dat rucken van tegenwoordig. 
En daartussen zat nog een doos vol oude mannenblaadjes. Archeologie voor gevorderden. Niet de blote foto’s waren de buit (die zijn intussen zo kuis als een naakte kabouter in een kerststal), maar die goddelijke advertenties.
Advertenties uit de tijd dat  je als opgroeiende puber je wijsheid niet bij Google ging zoeken, maar gewoon bij Chick, Candy, Aktueel of de achterflap van Panorama. 
Dát waren de universiteiten van de puberziel. We spreken over de jaren zeventig: ik had nog een weelderige haardos, een hormonenstorm die door geen enkele dijk kon worden tegengehouden, en het rotsvaste geloof dat je met een goeie parfum minstens drie vrouwen per dag van hun fiets kon blazen.

Wat een universum van beloften!

De X-stralenbril! “Je ziet de dooier in een ei,” stond er. Iedereen wist dat het ei enkel een smoes was: het ging om borsten en billen. Natuurlijk werkte dat ding niet — ik heb het getest, geloof me. Het enige wat ik zag, was mijn eigen teleurstelling, en die had geen cupmaat.

En dan het parfum uit het Oosten. Eén druppel en je werd onweerstaanbaar. Ideaal voor een halfbakken volwassene met puistjes, knikkende knieën en okselzweet dat een halve klas kon verdoven. Het rook naar karamel die te lang in een gymtas had gelegen, maar hé: alles wat in die tijd geen Witte Reus was, telde als exotisch.

En dan die andere verleidingen uit de advertenties — werelden vol beloftes in glanzende drukinkt. Brut by Fabergé, Hai Karate, Old Spice… geuren die de man in je zouden wekken, terwijl er in werkelijkheid alleen een knul stond met een scheerkwast van zijn vader en een okselbos waar een mus in kon nestelen. Eén druppel Brut en je voelde je James Bond, tot je moeder riep dat de stoofpot overkookte. Hai Karate beloofde dat vrouwen je zouden bespringen; bij mij bleef het bij de kat van de buren die vreemd opkeek. En Old Spice… tja, die rook alsof je een kruidnagel had uitgelaten op zee.

Maar wat maakte het uit? Wij geloofden erin, heilig. Elke fles, elk potje, elk scheermes was een ticket naar volwassenheid. Gillette Super Silver, Tabac Original, Vitalis-haarlotion — allemaal toegangspoorten tot een wereld waar baarden groeiden, vrouwen lachten en niemand naar gymzweet rook. Dat het meestal eindigde met snijwondjes, vettig haar en een geur die deed denken aan opa’s wandelstok, dat hoorde erbij.

Zelfs de sigarettenreclames deden mee. De Marlboro-man keek je recht aan, half in tegenlicht, en je dacht: zo wil ik later zijn. Eenzaam, ruig, vrij — en vol teer. De vrouwen uit de puddingreclames glimlachten alsof ze speciaal voor jou de garde likten. Geen wonder dat we verward raakten: de scheidslijn tussen toetje en erotiek was flinterdun.

Elke advertentie was een kleine belofte van grootheid, gedrukt op glanzend papier. En wij — half mens, half puist — geloofden alles. Want wat wist je op die leeftijd? Alleen dat volwassenheid rook naar aftershave, Marlboro en de verte. En dat één druppel van dat oosterse parfum misschien genoeg was om eindelijk iemand te worden.
 

En toen dacht ik: ja zeg, wat heb je daar als kankerlijer nog aan?

Wat moet ik met druppels die zogezegd de begeerte opwekken, terwijl mijn hormonen zo vlak liggen als een uitgeperste dweil in een hotelbadkamer? Libido als museumstuk, met een bordje erbij: “Niet aanraken.” Mijn lichaam heeft soms al moeite met sokken aantrekken, laat staan met kamasutra-acrobatie onder het dons.

Maar toch bleef ik kijken. Niet uit verlangen — dat is tegenwoordig een slordige huisgenoot die enkel bij volle maan nog eens door de kamer strompelt — maar uit weemoed. 
Want ergens weet je het nog: hoe het was om iemand te ruiken en plots alles te vergeten. Eén blik, en je lijf in brand. Een kus, en de wereld stopte met draaien.

Mijn arts zegt: “Niet prioritair.” Mijn geheugen zegt: “Hou uw mond, ik weet beter.” En dus zie ik nog altijd een sleutelbeen met een druppel die traag naar beneden glijdt, hoor ik een lach na afloop. Geen spektakel. Gewoon: het leven zelf, ongefilterd.

En toen sloeg ik de bladzijde om en zag ik een sleutelhanger in de vorm van een fallus uit Brazilië, en een asbak in de vorm van een toilet. “Grappig!!! Grappig!!!” drie keer uitroeptekens. Wat meestal betekent: niet lachen.

Wat ik miste in die folder, was iets voor ons.
Een geur voor zij die nog weten hoe het was, maar niet meer hoeven.
Een bril die niet door kleding kijkt, maar door spijt.
Een kruid dat geen begeerte opwekt, maar zachtheid bewaart.

En, waarom niet, een balsem die de scherpe kantjes van gemis wat rond schuurt. Zodat je glimlacht als je die folder doorbladert. 
Niet omdat je nog iets wil kopen. Maar omdat je alles al gehad hebt. 
En het, tegen alle logica in, de moeite waard was.