Er was eens....

Gepubliceerd op 28 oktober 2025 om 14:47

Er was eens…

Maar zo dat begint tegenwoordig niet meer, want er is niks meer. Geen ‘eens’, geen ‘er’, en al helemaal geen ‘was’. Alleen maar Netflix, dieetkazen, en gezondheidsapps die je vertellen dat je al drie dagen geen vezels meer hebt gegeten.

Nee, in mijn tijd — de goede oude, vergeelde, licht muf ruikende tijd — wáren er nog sprookjes. Met échte bossen. Geen speeltuintjes met rubbertegels en instructiebordjes. Geen hondenlosloopzones met plastic paaltjes. Maar duistere wouden: zompig, krakend, ademend. Waar je als kind met een plakkerige hand van angst je grootvader vasthield en hoopte dat je niet werd opgegeten. Door een wolf. Of erger nog: door je grootvader zelf, die al twintig jaar rookte als een schoorsteen en met de dag minder onderscheid maakte tussen een boterham met hesp en zijn enige kleinkind.

En ja, sprookjesfiguren liepen daar verloren. Om de haverklap. Want er waren geen paden, geen wandelknooppunten, geen gps. Alleen een kompas dat je vader ooit bij de scouts had gewonnen, en dat steevast naar het zuiden wees omdat de naald een bierdopje was.

Als je nu verdwaalt, roep je gewoon Siri. Of je stuurt je locatie door, met een zucht en een emoji. Binnen tien minuten staat de brandweer paraat met een drone en een thermische camera. Waar is de romantiek?

En de ouders uit de sprookjes? Ach, die zetten hun kinderen af in het bos met een gerust hart. Want boswachters bestonden toen niet. Noch kind en gezin, noch camera’s, noch Facebookgroepen voor vermiste kinderen. Iedereen deed dat gewoon. Even de vraatzuchtige kroost droppen en hopen dat de natuur haar werk deed.

Dat was opvoeding, destijds. Niet dat gezever van vandaag met helikopterouders en emmers zelfvertrouwen. Nee, toen leerde je nog iets: overleven. Vindingrijk zijn. Krenten zoeken. Broodkruimels strooien — en dan leren dat vogels je hele strategie om zeep helpen. Daar werd je mens van.

En de wolven? Die verslonden je. In één hap. Zonder te kauwen. Maar dat gaf niet. Want als iemand van je hield, kwam hij later terug, sneed de buik van de wolf open met een bot mes of een roestige schop, en haalde je eruit, nog warm vanbinnen, maar levend. En zonder kanker. Want daar deden sprookjes niet aan. Hoogstens kreeg je eens een betoverde slaap, of een appel die wat zwaar viel op de maag.

Sprookjes stierven niet aan ouderdom, maar aan realisme. Aan de zekerheid dat elk pad gemarkeerd is, elk risico verzekerd, en elk wonder verklaard.

En kijk nu.

Zelfs de heksen zijn verdwenen. Behalve deze week, met Halloween.
Maar voor het overige zitten ze op TikTok of geven yogalessen in verkavelingsvilla’s.

En wij? 
Wij, de kankerlijers, worden ’s ochtends wakker in een wereld zonder bomen, zonder spoken, zonder magie. Enkel chemo, scans, en de parking van het ziekenhuis waar je je ticket kwijt bent. Je zou er zo Hansje en Grietje mee wíllen zijn. Al was het maar om nog eens een pad te mogen volgen dat níet terugloopt naar de oncologie.

Sprookjes? Ze zijn opgedoekt. Weggesaneerd. Net als de bossen. Net als mijn prostaat.

Maar diep vanbinnen, in de kelder van mijn geheugen, hoor ik soms nog de wind door de sparren. En heel soms… ruik ik zelfs peperkoek.

Dan weet ik: ik leef nog.
Zij het op het randje van het verhaal.