Soms, wanneer ik ’s avonds met een cappuccino in de hand gewoon wat zit te staren naar dat scherm van mij vraag ik me af hoe een mensenleven eigenlijk ontstaat. Niet biologisch, dat is kinderspel, maar de échte versie: het verhaal dat je achteraf vertelt, het spoor dat je achterlaat, de kromme bochten die je neemt omdat je denkt dat ze recht zijn.
En dan merk ik hoe vaak het leven meer lijkt op een rugschuifelende baby dan op die stoere mens die we later pretenderen te zijn. We starten allemaal chaotisch, half blind, en we botsen vroeg of laat tegen een muur die ons verplicht om rechtop te gaan zitten. Bij de één is dat een gebroken neus, bij de ander een gebroken jeugd, en bij sommigen — ik steek mijn hand op — een kapotte prostaat die beslist om een tweede carrière te beginnen als saboteur.
Dit verhaal over Rian is niet alleen maar een verhaaltje. Het is een soort miniatuur van alles wat wij mensen doen: we rennen, we vallen, we worden populair of onzichtbaar, we hebben een kin die te groot is of een buik die te dik is. En ergens onderweg, tussen de muizenvallen en de medische scans, vergeten we soms om te leven.
Ik heb het geschreven omdat ik de voorbije jaren — tussen de bestralingen, de hormonen en de dagelijkse discussies met mijn eigen ingewanden — steeds vaker zie hoe een mens kan verdwalen in zijn eigen ambitie of angst. Hoe gemakkelijk je de verkeerde afslag neemt. Hoe je jezelf kunt kwijtspelen zonder het te merken.
Misschien herken je iets van jezelf in Rian.
Misschien herken je iets van mij.
Misschien herken je iets van ons allemaal.
En misschien, heel misschien, helpt het om even stil te staan bij de kronkels van dat rare bestaan.
Brian begon zijn carrière als mens niet zoals andere kinderen — neen, hij koos voor de rug-schuiftechniek. Terwijl andere baby’s enthousiast kropen, rolden of opstonden, schoof hij achteruit als een omgekeerde sneeuwschuiver, voortgestuwd door twee hielen die harder werkten dan de gemiddelde gemeentearbeider. De wereld zag hij alleen via plafonds en lampen, en eerlijk gezegd: dat viel hem best mee.
Tot hij op zijn achttiende maand met zijn achterhoofd frontaal tegen een muur botste. De klap was niet hard, maar genoeg om hem te doen stoppen en, voor het eerst, de wereld rechtop te bekijken. Dat was het moment waarop hij zijn neus vond — en hem vanaf dat moment overal in stak. Mandjes omkieperen, kasten openrukken, ruiken aan verloren chocolade en de muffe pijprook van zijn vaders verboden bureau… Het leven rook naar avontuur, en hij rook álles.
Tot de dag dat zijn nieuwsgierigheid hem op zijn zevende verjaardag recht in een muizenval leidde. Eén klap, één gil, één afgedankte neus. De geur van de wereld werd uitgedraaid als een lichtknop. Het jochie liep weg, huilend, maar hij bleef wel lopen — jaren aan een stuk. De speelplaats, de sportclub, de wijk: hij won alles wat er te winnen viel. “Breekhals Brian”, noemden ze hem. Tot zijn dertiende verjaardag, toen zijn carrière eindigde in een mislukte achterwaartse sprint en een gebroken been.
Het was opmerkelijk hoeveel een mens kan vergeten als hij wil: zijn voeten, zijn dromen, zelfs zijn familie. Hij trok zich terug op zijn kamer, liet zijn haar groeien als camouflage, en leefde vier jaar als een holbewoner met gordijnen in plaats van stalagmieten.
Tot zijn zeventiende, toen zijn haar hem — bijna tegen zijn zin — naar een zeldzaam feestje leidde. Een pestkop vond het nodig om hem een klap te verkopen, gewoon omdat hij raar was. Het resultaat was een nieuwe breuk in zijn neus, maar ook een onverwachte onthulling: zijn haar vloog opzij, meisjes keken opeens anders, en Brian sloeg — voor het eerst in jaren — terug. Onhandig misschien, maar hard genoeg om weer wakker te worden.
Vanaf die dag liep hij rond als iemand die ontdekt had dat aandacht een soort brandstof is. Populair, knap, gevaarlijk — en vooral: overtuigd dat het leven recht vooruit moest, en wel nu.
Het universum dacht daar anders over. Op zijn achttiende verjaardag werd hij in tweeën gemept door een nog grotere haan, en dus trok hij naar het zuiden, naar een universiteit waar hij zijn borst verder leerde opblazen: eerst met spieren, dan met kennis, later met succes. Hij werd arts. Hij werd goed. Hij werd beter dan goed. En zijn kin, die ooit onopvallend was, werd langzaam een soort visitekaartje: scherper, prominenter, trotser dan gezond was.
Ambitie eiste offers, en Brian betaalde zonder nadenken. Een vriendin hier, een zus daar, ouders die hij nog maar zelden zag. Er waren altijd redenen, excuses, plannen die belangrijker leken.
Tot de dag dat zijn lichaam op zijn beurt zei: genoeg. De dure wijn, stress, nachten zonder slaap en jaren zonder aandacht voor iets anders dan zichzelf begonnen hem in te halen. Zijn buik werd rond, zijn borst zakte, zijn kin bleef hoog — en toen, zoals dat gaat, gaf zijn hart er de brui aan. Midden in zijn carrière, midden in zijn leven.
Weken in bed, infusen, gesprekken met collega’s die nu ineens veel eerlijker klonken. En ergens in die periode — en dat vertelde hij aan niemand — was er een vlekje op een scan. Een schim waar een jonge oncoloog iets te lang naar keek. “Waarschijnlijk niets,” zei ze. Het soort zin dat mensen zoals wij meteen horen zoals ze bedoeld is, niet zoals hij uitgesproken wordt.
Brian hoorde het te laat.
Zijn lichaam knapte nooit meer helemaal op. Alles werd trager. Hij werd een man die liften móést nemen, die wandelingen begon met goede moed en eindigde met piepende longen. Hij werd een man met angst — niet de schreeuwende soort, maar die stille, die alleen komt als je weet dat er grenzen zijn en dat je ze niet meer kunt verleggen.
Hij werd iemand zoals zovelen van ons: vroeger overtuigd dat hij wel even onsterfelijk zou zijn, nu vooral moe.
Op zijn 79ste verjaardag had hij nog één plan: een uitstap naar het dorpscafé, een koffie, misschien een stuk taart. Heel even terug het gevoel van vroeger, al was het maar een echo. Gebogen als iemand die te veel jaren heeft gedragen, schuifelde hij naar binnen. En net toen hij wilde gaan zitten, zag hij — door zijn wazige blik en de glans op de vloer — een baby die over het blinkende parket kroop. Rug naar beneden, armpjes in de lucht. Net zoals hij ooit.
Hij glimlachte. Een kleine, zachte, bijna onzichtbare glimlach.
En toen brak zijn hart opnieuw — deze keer zonder waarschuwing.
Hij viel. Het café werd chaos. Porselein, stoelen, stemmen die hoger werden. Maar Brian voelde niets meer. Zijn lichaam bleef achter: moe, opgebruikt, net te laat tot inzicht gekomen. Zijn geest werd licht, eenvoudiger dan het ooit was geweest. Zonder kin, zonder borst, zonder haast.
En terwijl beneden iedereen nog rondrende, hing bij hem maar één gedachte in de lucht — iets kleins, niets verhevens:
dat hij, als hij ooit nog eens kon beginnen, gewoon wat minder had willen missen terwijl hij zo druk bezig was geweest met vooruitgaan.