Soms, wanneer ik mij ’s morgens verslik in mijn cappuccino, kijk ik peinzend naar buiten, naar dat stukje Wommelgem waar ooit mijn hele wereld lag. En dan denk ik aan “Het Dorp” van Wim Sonneveld. En voor ik het weet sta ik weer ergens in de jaren vijftig, met korte broek, vieze knieën en een hoofd vol onschuld dat nog niet wist dat dingen konden verdwijnen.
Ik was vijf, misschien tien jaar oud. Oud genoeg om te onthouden hoe het rook, hoe het voelde, maar eigenlijk nog veel te jong om te begrijpen wat ik zag. Wommelgem was toen geen haastige kruising van ringwegen, shoppingcenters, asfalt en containerdepots, maar een plek waar men nog buiten kon verdwalen zonder door een vrachtwagen overreden te worden.
Ik herinner mij het Fort van Wijnegem. Een gedempt, verlaten legerbolwerk dat allang zijn krijgsgloed had verloren, maar voor ons kinderen een reusachtige speeltuin was: donkere gangen, waterplassen, stukken muur die we bestempelden als “geheim doorgangspunt voor spionnen”. In de winter, als de kou onze wangen rood kleurde, gingen grote mensen daar schaatsen op de ondergelopen grachten. Een wonderlijke wereld van ijs en gelach. Het fort verdween in 1959. Nu ligt daar dat kolossale Wijnegem Shopping Center, waar men schaatsen vermoedelijk een Activiteit op rolletjes met korting op sneakers zou noemen. Honderden hectaren verdwenen, niet onder de sloophamer, maar onder het gewicht van plastic draagtasjes.
En dan waren er de vesten rond Antwerpen. Pa Willy ging er vissen en ik ging mee. Of beter: hij zat stil, starend naar een dobber, terwijl ik de hele dag in de duinen speelde. Die hadden namen, een paar ervan weet ik nog : Wezenberg, Kattenberg, Stuivenberg, Wolvenberg . Ik bouwde forten, tekende schattenkaarten bij gebrek aan schatten en fantaseerde dat ik een ontdekkingsreiziger was.
Alles weg. 300 hectaren groen, goed voor 400 voetbalvelden. Waar eens mijn universum lag, raast nu de Ring van Antwerpen. Geluidsschermen, uitlaatgassen, files, beton. Wie er stil wil zitten moet er tegenwoordig een verkeersboete voor over hebben.
Het Rivierenhof? De groene long van Antwerpen Vroeger een oase van rust, nu omgeven door de drie drukste verkeersaders uit de buurt én een autostrade dwars doorheen.
En ach, de Sint-Janskapel… Ze lag vroeger knus en sereen in het groen, alsof ze alleen voor ons dorp bestond, half verscholen tussen bomen die al eeuwen leken te staan. Nu ligt ze, zoals zoveel oude dingen, ergens weggedrukt in een industriezone. Ze staat er nog, vermoed ik, maar het lijkt alsof ze er niet meer thuishoort. Wie nu naar de kapel gaat, krijgt meer vrachtwagens te zien dan vogels.
De Keer, waar ik onlangs over schreef, staat op het punt hetzelfde lot te ondergaan: een plek waar je kon wandelen in stilte, waar water nog water was en geen ontwikkelingszone, dreigt te verdwijnen onder plannen en beton.
En ik? Ik word er stil van. Niet boos. Niet verontwaardigd. Gewoon… stil. Een lichte droefheid, zoals Wim Sonneveld dat zo mooi verwoordde: “En langs het tuinpad van mijn vader zag ik de hoge bomen staan…”
Ik heb dat tuinpad ook gekend. Alleen ligt er nu een industriezone op.
Soms denk ik: misschien ben ik gewoon oud aan het worden. Misschien romantiseer ik het verleden. Maar tegelijk weet ik dat er iets verdwijnt dat niet vanzelf terugkomt. Niet de bomen, niet de forten, niet de kapellen — maar de ziel van een dorp. De ruimte om te ademen, om te spelen, om als kind te ontdekken dat de wereld niet van beton is.
En dan leun ik achterover, neem een slok cappuccino en zucht zachtjes:
“Pfff… vroeger was alles beter.”
Waarop Mevr willy antwoordt:
“Willy, vroeger deden ze nog niet aan cappuccino. Je dronk warme melk met vel.”
Ze heeft gelijk. Zoals altijd.
Maar ik blijf koppig mijmeren, want in mijn hoofd is Wommelgem nog altijd een dorpje.
Alleen verdwijnt het langzaam, elke keer als ik mijn ogen open.