“Prostaatkankerlijers zijn zeikerds.”
Toch een prachtige woordspeling, niet? Hard, raak, bijna literair.
En tegelijk klopt ze en klopt ze totaal niet.
Want ja, we zeiken. Dat is waar. We zeiken over plassen, over nadruppelen, over nachten die onderbroken worden door een blaas met een eigen agenda. We zeiken over details die voor buitenstaanders futiel lijken.
Tot je beseft dat het leven na die fameuze andere zin — “Ach meneer, we rossen die prostaat eruit, probleem opgelost” — precies uit die details bestaat.
Want dan krijg je zo’n superieure blik, zo’n blik die zegt dat alles daarna vanzelf in de plooi valt, dat je binnenkort weer als een vrolijke hinde door het bos dartelt.
Nou ja — een hinde zonder prostaat dan.
Pas later besef je hoeveel die zin verzwijgt: tumor weg, OK, PSA omlaag, schitterend allemaal. Maar ondertussen schrijf je wel een hele carrière bij op je cv: amateur-uroloog, bekkenbodemspecialist, expert nachtelijk toiletverkeer.
Vroeger liep ik uren door het bos zonder een krimp; tegenwoordig lijkt mijn onderlichaam soms plots te beslissen dat het even niet meer meedoet. Alsof het beneden roept: wij loggen uit, los het zelf maar op daarboven.
De witte jassen vertellen je graag wat ze medisch doen, maar dat gepruts van elke dag? Dat valt onder de rubriek niet dringend — oftewel: zoek het maar uit, mijnheer.
Neem dat staan plassen.
Voor de operatie mikte ik tegen een boom met de zelfzekerheid van een hond die zijn territorium herbevestigt.
Nu lijkt het alsof die bekkenbodemspieren al beginnen loslaten zodra ik nog maar dénk aan plassen. Tegen dat ik mijn gerief uit mijn broek gevist heb, zijn er al een hoop druppels onderweg. Geklieder dus.
De dokters zouden dat “functionele verandering” noemen.
Anders gezegd: voordruppelen — de prelude, het voorspel van de miserie, nog voor er iets begonnen is.
En dan heb je nog het klassieke nadruppelen, dat andere feestje.
Dat moment waarop je denkt: klaar, broek omhoog, riem dicht, en dan zijn er ineens nog een hoop koppige achterblijvers die een late uitstap plannen.
Intussen word je bij het wandelen een halfslachtige bioloog: in één oogopslag kan je inschatten of een boom breed genoeg is om achter te verdwijnen, hoe de wortels lopen, hoe de schaduw valt en of er geen nieuwsgierige honden in de buurt zijn.
Je kan er bijna een cursus van maken: Bosplassen voor Gevorderden — mét terreinpraktijk.
Daar hoor je de witte jassen al helemaal niet over. Dat valt vermoedelijk onder “gebruikerservaring”.
’s Nachts is het al helemaal een voorstelling op zich.
Vroeger sloop ik half slapend naar het toilet, plaste als een tevreden kabouter en vooraleer het water in de pot stilgevallen was lag ik alweer te knorren.
Nu sta ik daar met dat ellendige CPAP-masker, een kruising tussen Darth Vader en een snorkelaar met keelpijn. Je moet eerst een halve installatie losklikken, en dan sta je in het donker te happen als een astmatische duiker.
Tegen dat je terug bent, ben je wakker genoeg om de fiscale wetgeving te herschrijven — plassen is bijna bijzaak geworden.
Dat vertellen ze je dus ook niet.
En intussen proberen die bekkenbodemspieren — kleine, overijverige soldaten — het werk over te nemen dat hun verdwenen grote broer jarenlang deed. Maar niemand zegt je dat ze soms te laat reageren, soms te vroeg, en soms helemaal niet.
Zoals ze dan zeggen : “Het kan wat functionele wijzigingen geven.”
Ja hoor. Alsof de Sahara “een tikje droog” is.
Toch — en ik zeg het maar zachtjes — zijn er ook dingen om dankbaar voor te zijn.
Ik slaap droog. Geen incontinentiemateriaal, geen koffiefilter-ondergoed, geen nattigheid.
Niemand zegt hoe luxe dat voelt tot je het zelf beleeft.
En ik kan mijn cappuccino blijven drinken zonder prompt leeg te lopen als een regenput met een barst.
Dat telt ook.
Misschien is dat uiteindelijk de kern: de witte jassen redden je leven, maar wat je daarna met dat geredde lijf uitsteekt, dat moet je helemaal zelf leren.
Hoe je plast, hoe je vloekt, welke boom je kiest, wanneer er voordruppelt, wanneer er nadruppelt — dat staat nergens beschreven.
Je leert al doende, stap voor stap, soms letterlijk van boom naar boom.
En misschien is dat wat men bedoelt.
Dat prostaatkankerlijers zeikerds zijn.
Niet omdat ze klagen,
maar omdat hun leven voortaan uit zeiken bestaat.