Les 7: Harpspelen voor dummies

Gepubliceerd op 7 september 2025 om 13:45

Les 7 – Harpspelen voor Dummies
(Of hoe een snareninstrument een man kan breken zonder dat er bloed vloeit)

Men zou denken dat de hemel zwijgt. Dat daarboven enkel de stilte zingt — een rust die nergens meer onderbroken hoeft te worden, omdat alles gezegd is en niets meer hoeft. Maar dat blijkt een misvatting van aardse makelij. In werkelijkheid gonst het hier van de klanken: zachte koorzangen die uit de nevel opstijgen, het fluweelzachte suizen van serafijnenvleugels, en, tot mijn groeiende frustratie, een eindeloze stroom harpmuziek die zich als een wolk lavendel boven het zielenpark drapeert.

Sinds mijn aankomst op wolk 7B had ik me koest gehouden, wat op zich al een prestatie is voor iemand die nog niet helemaal dood is. Ik had mijn harpweigering goed weten te verantwoorden — met een knik naar mijn artritis, een subtiele verwijzing naar kindertijdtrauma’s met blokfluiten, en de vage hoop dat de eeuwigheid mij voorlopig met rust zou laten. Maar vanmorgen stond Olivia aan mijn bed, gewapend met een harp die zo groot was dat ik even dacht dat het een trapladder in vermomming betrof.

“Vandaag begint je integratie,” zei ze, terwijl ze het instrument met ongewone tederheid naast me neerplantte. “Les zeven: harpspelen. Niet voor gevorderden, niet voor talenten, gewoon… voor dummies. Jij dus.”

Ik probeerde nog te protesteren — iets te mompelen over snaren die snijden en zielstrillingen die mijlenver uit de toon zouden vallen — maar Olivia had de glimlach van een verpleegster die al weet dat je toch zult doen wat ze vraagt, al is het pas na een lichte overdosis genade.

En dus zat ik even later op een wiebelende wolk, de harp tussen mijn knieën geklemd als een logge geliefde waar ik geen omgang mee had, starend naar snaren die oplichtten bij het minste contact, alsof ze op zoek waren naar een ziel die hen waardig was.

Mijn eerste aanraking was schuchter. Eén snaar, één toon — niets meer dan een dunne fluistering die ergens tussen een beginnende windvlaag en een weifelend ja zweefde. Maar het raakte iets. Niet in de oren, daar was het amper hoorbaar, maar in de borst, in dat broze stukje ik dat je nooit aflegt, zelfs niet na de dood.

Ik raakte nog een snaar. En nog een. Onhandig, maar niet zonder overgave. Ik dacht: misschien lukt het. Misschien is muziek niet wat je doet, maar wat je toelaat.

En toen ging ik de mist in. Letterlijk.

In een impuls van plotsklaps zelfvertrouwen — wellicht aangeblazen door wat men hier 'kosmisch enthousiasme' noemt — drukte ik op het gouden pedaal onderaan, een glanzend ding met de naam Resonantieknop voor Gevorderden, al had ik dat pas achteraf door. De harp begon te gloeien. Mijn snaren lichtten op alsof er een blikseminslag aankwam. Iets bromde. Iets knetterde. Iets in mij fluisterde: te laat.

Het Koor van de Zaligen, dat op dat moment net zijn canon in honderdtwintigste overtoon aan het oefenen was, werd getroffen door wat ik enkel kan omschrijven als een auditieve schokgolf. Sopranen raakten de kluts kwijt, tenoren vielen uit hun aura, een cherubijn verloor zijn evenwicht en werd afgevoerd wegens ‘ritmisch trauma’. En ik — ik zat daar, trillend van top tot teen, met de harp als smeulende getuige op schoot, terwijl Olivia naast me verscheen met een gezicht waarop de eeuwigheid plots veel te lang leek.

“Je speelt… intens,” zei ze, terwijl ze het instrument uit mijn verkrampte handen haalde. “Misschien wat té resonant voor deze fase van je zielsgroei.” En voor ik iets kon terugzeggen, voegde ze er aan toe: “Vanaf morgen: triangel. Eén tik per eeuw. Dat moet lukken.”

Die nacht, in de schemer van een sluimerende hemel, kroop ik nog één keer terug naar de harpzaal. Niet om opnieuw te spelen — dat zou godslasterlijk geweest zijn — maar om mijn vingers te laten rusten op één enkele snaar. Die trilde, heel even. Een toon zonder akkoord. Een vraag zonder antwoord. Maar het was genoeg.

Soms, zo besefte ik, is muziek niet wat weerklinkt, maar wat blijft hangen als het al lang stil is geworden.