🧬 Artikel 10 – De Schildklier aan de Rand
Of: hoe één klier het opgaf, en een ander hem zachtjes vasthield
Ingezonden door: de Hypofyse (onder tranen)
Gepubliceerd in De Prostaatpers
Ik trof hem aan op de rand.
Letterlijk. Op de rand van het strottenhoofd, zwijgend, opgeblazen van bitterheid.
Zijn lobben trilden. Zijn isthmus kneep samen van spanning.
Ik wist: hij stond op het punt om zich uit te schakelen.
“Schild,” zei ik, zo noem ik hem, “wat ben je van plan?”
Hij keek me aan. Zijn ogen — tenminste, ik verbeeld me dat hij ogen heeft —
waren dof. Zijn jodiumvoorraad hing erbij als een gesmolten ijsje.
“Ik ben het beu,” fluisterde hij.
“Jarenlang gesaboteerd, verkeerd begrepen, afgedaan als bijzaak.
Ze verwarren me met de bijschildklieren, Hypo. De bíj-schildklieren!
Die verdomde neefjes die calcium doen en verder niks.”
Ik knikte. Ik begreep het.
Maar ik wist ook: dit kon fout aflopen.
Hij vertelde me alles.
Over de pillen.
De onderdrukkers. De versterkers. De waarden die nooit goed zijn.
Over artsen die zeggen: “Even de TSH bekijken,”
en dan prompt zeggen: “Ach, we zien het later wel.”
“Ik ben een klier, Hypo. Een échte. Een regelaar. Een vuurtoren.
En toch behandelen ze me als een lichtknopje dat af en toe vonkt.”
“En dan die straling,” zuchtte hij. “Radioactief jodium. Als of ik een loempiakraam ben.”
Hij was op.
Hij wilde ermee stoppen.
Zichzelf uitschakelen.
Traag, maar definitief.
Ik moest iets zeggen.
“Schild,” zei ik,
“weet je nog, vroeger? Toen we samen begonnen?
Jij was de eerste die ik riep als het koud werd.
De eerste die opstond als het lijf traag werd.
Jij bracht vuur. Energie. Ritme.
Ik stuurde jou een seintje, een milligrammetje TSH,
en jij zei: ‘Ik snap het. Ik breng het op gang.’
Mensen hadden geen idee. Maar wij…
Wij deden dat samen. Elke dag.
Jij was de orkestleider van de stofwisseling.
En nu… wil je dat gewoon loslaten?”
Er viel een lange stilte.
Ik zag zijn randen ontspannen.
Zijn weefsels trilden minder.
“En wat dan?” vroeg hij.
“Wat als ik terugkeer? Wat als ik weer meedoe?”
Ik haalde diep adem.
“Ik stuur. Jij regelt.
Dat is onze taak.
Niemand gaat ons ooit volledig begrijpen.
Maar zonder ons wordt het koud. Traag. Moe.”
Hij knikte.
Of ik denk dat hij knikte.
Hij keerde langzaam terug naar zijn plek.
Nog niet actief, nog niet voluit.
Maar... bereid.
Sindsdien praat hij af en toe weer.
Stuurt een beetje T4.
Geeft hier en daar wat warmte.
Hij is nog broos.
Maar hij is er nog.
Getekend,
De Hypofyse
Klein, nat, onvermoeibaar
Signaalgever sinds mensenheugeni