De EErste Keer dat iemand vechten zegt

Gepubliceerd op 5 oktober 2025 om 14:53

Het gebeurt sneller dan je PSA kan stijgen. Nog voor de scan is afgekoeld, nog voor je de plastic ziekenhuiskoffie hebt doorgespoeld met een rilling, staat er al iemand voor je neus die plechtig zegt:

“Je moet vechten, hè!”

En jij glimlacht. Want je weet: het is goed bedoeld. Niemand zegt het om je pijn te doen. Het is hun manier om iets te zeggen waar eigenlijk geen woorden voor bestaan. Maar terwijl je knikt, voel je hoe er bovenop alle afspraken, pillen en bijwerkingen plots ook nog een bokscarrière voor je ingepland lijkt, compleet met infuuspaal in de ring.

Wat niemand ziet, is dat je al lang aan het vechten bent. Tegen de vermoeidheid die je platwalst nog voor je thuiskomt. Tegen de toekomst die herschreven is zonder dat je daar iets over te zeggen had. Tegen het vreemde gevoel dat zelfs een boterham met kaas niet meer gewoon smaakt.

En diep vanbinnen fluistert er iets in jou: “Ik kan niet altijd vechten. Soms wil ik gewoon moe mogen zijn. Soms wil ik even niet sterk hoeven lijken.” Maar dat zeg je niet. Je glimlacht, je laat het voorbijgaan.

Want voor de ander is vechten groot en heroïsch, een bokswedstrijd met spierballen en applaus. Voor jou zijn het de kleine veldslagen waar niemand bij stilstaat:

  • de trap op geraken zonder onderweg je knieën om genade te smeken;

  • een cappuccino warm kunnen uitdrinken zonder hem kwijt te raken;

  • de kat niet omver lopen terwijl je hoofd alweer elders zit;

  • je broek dichtkrijgen ’s morgens, alsof het een olympische finale is.

Geen fanfare, geen medaille. Alleen jij, een lichaam dat kraakt en een hoofd dat zich afvraagt hoe morgen zal voelen.

Dus waarom blijven mensen zeggen dat je moet vechten? Omdat het makkelijker is dan eerlijk toe te geven: “Ik ben bang om je kwijt te raken.” Omdat ze je sterker willen zien dan ze zichzelf zouden voelen. Omdat ze houvast zoeken in een woord dat kracht suggereert, al weten ze niet goed wat het betekent. En omdat stilte nu eenmaal ondraaglijker is dan een cliché.

Dus jij glimlacht, knikt, laat het voorbijgaan. Maar vanbinnen weet je: jouw strijd ziet er anders uit dan zij vermoeden. Vandaag vecht je met je pantoffels, morgen met de trap, en als het meezit overmorgen met de kat.

En sommige veldslagen win je in stilte. In een zetel. Met een mok koffie in je handen. Zonder gong. Zonder publiek.

En jij weet: dat telt óók. Misschien wel meer dan alles wat hardop wordt geroepen. Want vechten hoeft niet altijd luid te zijn. Soms is het genoeg dat je er nog bent, dat je ademhaalt, dat je morgen weer opstaat. Soms is dat al een overwinning.