
Je denkt op een zeker moment: nu heb ik het wel gehad. Je hebt het rectaal onderzoek overleefd met een schamele restwaardigheid, je hebt de latexglans en de wapperende doktersjas geaccepteerd, en je hebt geleerd dat een vinger op de verkeerde plaats meer impact heeft dan een heel medisch dossier.
Maar dan komt het zinnetje dat klinkt als een beleefde uitnodiging naar de hel:
"Voor de zekerheid nemen we nog een biopsie."
En alles in je lijf — van de nieren tot de neusvleugels — weet onmiddellijk: dit is geen vervolgonderzoek, dit is een strafexpeditie.
Je moet er een aparte afspraak voor maken. Dat alleen al wekt argwaan. Geen dokter zegt: “Kom, ik prik eens wat op goed geluk in uw binnenste.” Neen, dit moet ingepland. Logistiek voorbereid. En vooral: je krijgt voorschrift voor antibiotica mee. "Antibiotica? Voor een gewoon prikje?" vraag je nog, op het onschuldige af.
Maar de pillen liegen niet. Als je dít al preventief moet slikken, dan gaat men niet zomaar een muggenbeet zetten. Dan staat er iets op til dat niet alleen bacteriën afschrikt, maar ook elk restje zelfbedrog: het wordt menens.
Een paar dagen later is het zover. Men begeleidt je vriendelijk naar een andere kamer, waar een stoel klaarstaat die het midden houdt tussen een gynaecologische troon en een martelwerktuig uit een ver verleden. Je wordt verzocht te gaan liggen, achterover, benen in steunen, wijd uit elkaar, alsof je zo dadelijk gaat bevallen van een misverstand. En je kroonjuwelen — tot voor kort veilig verscholen — liggen nu pontificaal te pronken onder koud licht, als figuranten in een medische revue.
De arts stelt je gerust. Niet met woorden, want daar doet hij niet aan. Wel met koele handelingen, met het nonchalante aantrekken van handschoenen, het opblinken van het instrumentarium, het insmeren van je innerlijk met glijmiddel dat tegelijk koud en beledigend is.
En dan — begint het.
Eerst voel je de echoprobe naar binnen glijden. Niet vriendelijk. Niet zacht. Maar met de zakelijke precisie van iemand die zijn boodschappenlijst aan het afwerken is. En terwijl jij je adem inhoudt, hoor je het eerste tikje.
Een scherp, droog geluid.
En je voelt het ook.
Want wat niemand zegt: een prostaatbiopsie doet pijn. Niet gewoon ongemakkelijk. Niet wat je noemt vervelend. Pijn, meneer. De wakkere versie van een ruggenmergpunctie. Scherp en gemeen.
De eerste prik snijdt als een razendsnelle wesp, ergens diep waar je nooit eerder gestoken bent. Je verstrakt. Je spant je kaak. Maar je denkt: oké, één keer, dat overleef ik wel.
En dan volgt — tik. De tweede. En die is gemener. Die brandt na.
De derde voelt nóg erger, want je weet nu wat er komt.
Bij de vierde begrijp je wat herhaald trauma betekent.
Bij de vijfde begin je innerlijk te gillen.
Bij de zesde verlies je elke besef van waardigheid.
Het lijkt alsof die naald zich telkens een millimeter dieper in je bestaan boort, op zoek naar iets wat je liever ongezien had gelaten. En met elke klik — die chirurgisch koude tak-tak — stuurt men een klein stukje jij op reis naar het lab. Een weefselfragment. Een brokje toekomst. Een vermoedelijk scenario.
Na twaalf prikken ben je murw. Niet alleen lichamelijk. Ook moreel. Je schaamte heeft zich al lang teruggetrokken. Wat overblijft, is een flinterdunne veerkracht, het soort waaraan oude elastiekjes herkend worden: net niet gescheurd, maar klaar om te knappen.
En dan is het ineens voorbij. De dokter knikt kort, alsof hij net een parkeermeter heeft leeggehaald.
Je mag rechtkomen. Voorzichtig, want alles voelt beurs — van je nieren tot je knieschijven.
Hij drukt je een instructieblad in de hand. Je hoort jezelf dankuwel mompelen, alsof je zojuist een fijne dienst bewezen werd.
En buiten, op de gang, zie je de volgende man al zitten.
Je kijkt hem aan. Jullie wisselen geen woord. Maar je blik zegt alles:
“Het doet pijn, kerel. Meer dan je denkt. En vaker dan je wilt.”
En toch — zelfs nu, met dat brandende gevoel dat je de komende uren zal vergezellen als een slecht zittende onderbroek, is er ook iets van troost. Want iemand heeft gezocht. Gezocht in het duister.
Niet met goede raad of broccoli. Maar met een staalharde naald.
En zolang ze dat doen, is er hoop. Pijnlijk.
Maar hoop, hoe dan ook.